Ontvangerbeperkingen in nieuwe gebruikersbepalingen

AT-logo

AT-logo In nieuwsbrief 138 van de Benelux QRP club wijdt Douwe PA0DKO een artikel aan een nieuwe voorwaarde die het Agentschap Telecom stelt aan de uitstraling die veroorzaakt wordt door ontvangers. Het zou zelfs "het einde van de rechtuit ontvanger" betekenen.

 

Dat vind ik nogal een overtrokken statement, maar laten we eens kijken waar het om gaat. Al sinds jaar en dag worden er eisen gesteld aan de onderdrukking van ongewenste signalen uit de zender. Voor HF is deze eis in het gebied van 1,7MHz – 35MHz -36dBm of -40dBc, waarbij de hoogste waarde van toepassing is. Nou zegt niet iedereen die dB-getalletjes wat, dus even snel een verklaring:

dBm is het getal dat aangeeft hoeveel een signaal meer (positief getal) of minder (negatief getal) is dan 1mW (dat is waar de m in dBm voor staat). dBc geeft aan hoeveel een signaal meer (positief getal) of minder (negatief getal) is dan de draaggolf (c van carrier in dBc). Elke 10 dB is een factor 10 in vermogen. 10dBm is dus 10mW, 20dBm is 100mW enz. Dus:

-36dBm is een factor 4000 kleiner dan een mW, ofwel 0,25uW.
-40dBc ligt een factor 10.000 onder de draaggolf, dus bij een 100W draaggolf is dat 10mW

In dit geval mag er bij een 100W draaggolf dus 10mW ongewenste rommel uit de zender komen.

In de laatste versie van de Gebruikersbepalingen Amateur Frequentiegebruik staat op pagina 9 in tabel 3.2 ineens "Antenne-uitgangslimieten in ontvangst- of zendstandby mode". En dat is nieuw. De daar beschreven waarde is wat er aan vermogen uit de ontvanger of zender-in-standbymode mag komen. Huh? Vermogen uit een ontvanger?

Jazeker. Niet een normale superheterodyne zoals vrijwel elke set deze bezit. Maar vooral oude(re) ontvangerontwerpen zoals de superregeneratieve ontvanger wilden nog wel eens stralen (de Mexicaanse hond is zo'n geval: een situatie waarbij de terugkoppeling van een oude omroep ontvanger te ver ingedraaid werd waardoor deze ging oscilleren. Het signaal veroorzaakte een gehuil in de ontvangst van de buren waardoor de bijnaam "Mexicaanse hond" ontstond). Simpele SSB- en CW-ontvangers volgens het superregeneratieve principe moeten juist in oscilleren gedraaid worden omdat immers anders geen hulpdraaggolf voor de ontvangst van het signaal aanwezig is. Is de isolatie tussen zelfoscillerende ontvanger en antenne niet voldoende – en bij vroegere ontwerpen ontbrak die vaak geheel – dan komt er energie in de antenne terecht. En juist daar wordt door het Agentschap Telecom nu dus eisen aan gesteld.

Hoe zwaar is die eis? Volgens het document mag dat in het frequentiebereik van 0,15MHz – 1000MHz niet meer dan -57dBm bedragen. En dat is meer dan een factor 100 zwaarder dan de eis die aan een zender gesteld wordt!! Tussen -36dBm en -57dBm zit immers 21dB verschil en 20dB is een factor 100. Dat betekent dat er niet meer dan 2nW vermogen uit een ontvanger mag komen. En dat is 0,3mV over 50 Ohm.

Vooral oude buizenontvangers voldoen daar niet aan. Mijn B2 replica (het origineel dus ook) heeft in de ontvanger als eerste trap een buis die zowel HF versterker, oscillator en mixer is. Door de capacitieve koppeling tussen de roosters komt het oscillatorsignaal via het rooster waar de antenne aan hangt, behoorlijk hard op de antenne terecht. De antennekring dempt het oscillatorsignaal onvoldoende omdat deze maar 470kHz van de ontvangstfrequentie af ligt, wat vooral op 14MHz natuurlijk nauwelijks verzwakking oplevert. Dat zou dus volgende de nieuwe bepalingen niet meer mogen.

Voor wat betreft de standby mode van zenders: ook hier weer even de B2 als voorbeeld. In de stand "zenden" wordt de zender gesleuteld in de kathode van de 6L6 eindbuis. Maar de oscillator staat altijd aan en levert energie aan het stuurrooster van de eindbuis. In rust lekt er dus signaal van de oscillator via de eindbuis naar de antenne. Weliswaar geen groot vermogen, maar voor Henny PA3HK in Hazerswoude goed hoorbaar vanuit Zoetermeer. Dat mag dus ook niet meer.

Feitelijk mag ik de B2 dus niet meer gebruiken. In de praktijk zal het niet zo'n vaart lopen, maar het AT heeft kennelijk getracht om eisen te stellen aan stralende ontvangers. Moderne superheterodyne ontvangers en SDR's hebben dit soort problemen niet. Maar het is goed er rekening mee te houden dan bij het bouwen van historische radio-ontwerpen er volgens de aangepaste voorwaarden aandacht besteedt moet worden aan de isolatie tussen frontend en antenne. Praktisch gezien zal dat een extra trap tussen antenne en ontvanger betekenen. Het goede nieuws daarvan is dat er dan ook minder terugwerking is van de antenne op de ontvanger, waardoor deze stabieler op frequentie zal blijven staan.